Switch Mode
Home Bride Chapter 6

Chapter 6

HOOFDSTUK 6

HOOFDSTUK 6

 

 

 

 

Het is een opluchting om weg te zijn. En een ware kwelling.

 

 

 

 

Al met al is het geen geweldig begin.

In de week na mijn aankomst geef ik mezelf veel te vaak op mijn kop voor hoe ik die aanvaring met Max heb aangepakt. Het boeit me niet dat de Weerlingen denken dat ik een gestoord monster ben, maar het boeit me wel degelijk dat het kleine beetje vrijheid dat ze me mogelijk hadden gegund nu weer is verdwenen.

Ik word nooit alleen gelaten: als ik langs het meer wandel, als ik een bloedzak uit de koelkast pak, als ik met zonsondergang in de tuin zit, alleen maar om even buiten mijn kamer te kunnen zijn. Ik loop over van de spijtgevoelens. We voelen ons allemaal een bad bitch totdat een mopperende Weerling voor de badkamerdeur staat terwijl we onze haren proberen te wassen.

Totdat we onze kans verliezen om rond te sluipen.

Ik heb zoveel tijd en zo bizar weinig te doen. Dit is het leven als Onderpand waar ik zo bekend mee ben, maar met een heel stuk minder Serena’s om me mee te vermaken. Ik zou me moeten doodvervelen, maar in werkelijkheid verschilt dit niet zoveel van mijn routine in de mensenwereld. Ik heb geen vrienden, geen hobby’s en geen echt doel, behalve genoeg geld verdienen om de huur te betalen om… te kunnen bestaan, denk ik.

Het is alsof je… Weet ik veel. Zweeft. Volledig losgezongen van alles om je heen. Ik wil dat je ergens naartoe beweegt, Misery.

Misschien is er wel iets mis met me. Toen mijn tijd als Onderpand erop zat, mochten Serena en ik de wijde wereld in om contact te zoeken met mensen die niet onze docenten of onze verzorgers waren, om verliefd te worden en vriendschappen te sluiten. Serena dook daar vol in, maar ik kon me er nooit toe zetten. Deels omdat, hoe dichterbij iemand kwam, hoe moeilijker het zou worden om te verbergen wie ik was. Of misschien had het universum gewoon geen mooie toekomst voor mij in petto nadat ik de eerste achttien jaar van mijn leven had ontdekt hoe wreed alle soorten kunnen zijn.

We zullen het nooit weten.

Dus ik slaap overdag en ’s nachts doe ik dutjes. Ik ga lang in bad: in het begin voor Lowe en daarna omdat ik er echt van begin te genieten. Ik kijk naar oude mensenfilms. Ik loop door mijn kamer, verwonder me over hoe mooi hij is en vraag me af wie dit gewelfde plafond heeft bedacht: het is chic en gezellig en prachtig gelijk.

Ik mis het internet wel. Ze zijn bang dat ik mogelijk wil schnabbelen als spion, en om te voorkomen dat ik geheime en vertrouwelijke informatie uit het Weerling-gebied doorspeel, krijg ik geen toegang tot technologie – met uitzondering van mijn wekelijkse belletje met Vania. Dat gesprek wordt afgeluisterd en duurt net lang genoeg zodat ze me kan afsnauwen nadat ze heeft vastgesteld dat ik nog leef. Dit is natuurlijk niet mijn eerste keer en ik heb geprobeerd om een telefoon mee naar binnen te smokkelen, samen met een laptop en een aantal gadgets.

Edelachtbare, ik ben betrapt. De persoon die mijn spullen heeft nagelopen, had het lef om de helft in beslag te nemen en plukte verder alle antennes en wifi-kaarten eruit. Toen ik daarachter kwam, heb ik twee uur op de grond gelegen als een kwal die onbedoeld is gestrand in de zon.

Lowe is er zelden en ik zie hem nooit, alhoewel ik soms zijn diepe stem door de muren heen voel trillen. Ferme bevelen. Lange, zachte gesprekken. Eén keer – dat zal ik nooit vergeten – terwijl ik net in de kast ging liggen voor mijn middagdutje: een diepe lach, gevolgd door de vrolijke kreetjes van Ana. Een paar seconden later viel ik in slaap, niet zeker of ik dat nou goed had gehoord.

Op de vijfde avond klopt iemand op mijn deur.

‘Hoi, Misery.’ Het is Mick: de oudere Weerling die met Lowe sprak op de ceremonie. Ik mag hem graag. Vooral omdat hij, in tegenstelling tot mijn andere bewakers, er niet naar lijkt te verlangen om mij als levende bliksemafleider te gebruiken. Ik denk graag dat we een band hebben gekregen tijdens zijn eerste avonddienst: ik zag hem tegen de muur aan in slaap sukkelen, duwde mijn bureaustoel de gang in en vanaf dat moment waren we beste vriendjes. Ons drie minuten durende gesprek over waterdruk was het hoogtepunt van mijn week.

‘Hoe is het met mijn favoriete wachter?’

‘De politiek correcte term is “beveiliger”.’ Er klopt iets niet aan zijn hartslag: iets dofs, een kleine vertraging die bijna zwaarmoedig lijkt. Ik vraag me af of het iets te maken heeft met het grote litteken op zijn keel, maar misschien beeld ik het me ook wel in, want hij glimlacht naar me en ik zie een web aan kraaienpootjes om zijn ogen verschijnen. Waarom is niet iedereen zo vriendelijk? ‘Ik heb een videogesprek voor je. Van je broer.’

Alle hoop dat Mick me naar het kantoor van Lowe brengt en me alleen laat zodat ik rustig kan rondkijken, verdwijnt als we naar de serre lopen.

‘Klaar om terug te komen?’ zegt Owen, bij wijze van begroeting.

‘Dat is geen optie, denk ik. Als we willen voorkomen dat we…’

‘Vader tegen ons in het harnas jagen?’

‘Een oorlog ontketenen, wilde ik zeggen.’

Owen maakt een wuivend handgebaar. ‘O ja. Ook dat. Hoe is het getrouwde leven?’

Ik ben me er uiterst van bewust dat Mick tegenover me zit en aandachtig naar me luistert. ‘Saai.’

‘Je bent getrouwd met een gast die je elk moment kan afmaken. Hoe kun jij je nou vervelen?’

‘Technisch gezien kan iedereen elk moment een ander afmaken. Jouw irritante vrienden kunnen je vanavond nog onthoofden. Ik had de afgelopen twintig jaar wel een miljoen keer Triazolopyrimidine in je bloedzak kunnen gieten.’ Ik tik met mijn vinger op mijn kin. ‘Waarom heb ik dat eigenlijk niet gedaan?’

Ik zie iets glinsteren in zijn ogen. ‘En dan te bedenken dat we elkaar vroeger graag mochten,’ mompelt hij duister. Hij heeft gelijk. Voordat ik naar het gebied van de mensen vertrok, leek ieder Vampyr-kind dat lullig deed over mijn aankomende Onderpand-schap zijn verdiende loon te krijgen. Mysterieuze blauwe plekken, spinnen in rugtassen, gênante geheimen die ineens op straat kwamen te liggen. Ik heb altijd vermoed dat Owen daar verantwoordelijk voor was. Maar misschien had ik het wel mis. Toen ik op mijn achttiende terugkeerde, leek hij totaal niet blij om me te zien en wilde hij al helemaal niet met mij gezien worden.

‘Kun je het alsjeblieft gewoon doodeng vinden om bij de Weerlingen te wonen?’ vraagt hij.

‘Tot nu toe zijn de mensen erger. Zij verbranden het regenwoud en doen ’s nachts de wc-bril niet omlaag. Maar goed, had je iets nodig?’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik wilde alleen even controleren of je nog leeft.’

‘O.’ Ik maak mijn lippen nat. Ik denk niet dat het hem wat kan schelen of ik nog op deze aardkloot rondloop, maar dit is een mooie kans. ‘Ik ben zo blij dat je belde, want… ik mis je zo erg, Owen.’

Even zie ik ongeloof op zijn geaderde gezicht. Dan valt het kwartje. ‘Ja? Ik mis jou ook, lieverd.’ Hij leunt geïntrigeerd achterover. ‘Wat zit je dwars?’

Iedere Vampyr in het zuidwesten weet dat we een tweeling zijn, puur omdat onze geboorte oorspronkelijk werd gevierd als een hoopgevend lichtpunt (‘Twee baby’s tegelijkertijd! Bij de prestigieuze familie Lark! Als het zo moeilijk is om zwanger te worden en zo weinigen van onze jongen het overleven! Wat een wonder!’) en later snel werd bedolven onder gewelddadige verhalen (‘Ze hebben hun eigen moeder vermoord tijdens de bevalling die twee nachten duurde. De jongen heeft haar verzwakt en het meisje deelde de genadeklap uit. Misery, hebben ze haar genoemd. Er is meer bloed verspild op dat bed dan tijdens de Aster.’) Serena wist er ook van, toen ik haar voor het eerst aan hem voorstelde nadat ze het maar bleef hebben over ‘de jongen die jarenlang mijn kamergenoot had kunnen zijn als jij het beter had gespeeld, Misery’. Tot mijn verbazing klikte het goed tussen hen en vonden ze elkaar in hun voorliefde om mij, mijn kleding en mijn muzieksmaak belachelijk te maken. Mijn algehele vibe.

En toch kon zelfs Serena niet ophouden over hoe vreemd het was dat Owen, met zijn donkere huid en nu al wijkende haargrens, familie was van mij. Dat komt omdat ik op vader lijk en hij… Nou, ik denk dat hij op moeder lijkt. Het is lastig om te zeggen, want we hebben geen foto’s van haar.

Maar ondanks de verschillen tussen mij en Owen moeten die maanden samen in de baarmoeder iets met ons hebben gedaan. Want hoewel we elkaar in onze jeugd minder spraken dan een stel penvrienden, begrijpen we elkaar wel degelijk.

‘Weet je nog toen we klein waren?’ vraag ik. ‘En vader ons meenam naar het bos om de zon te zien ondergaan en te voelen hoe de nacht begon?’

‘Natuurlijk.’ Zowel vader als het leger kinderjuffrouwen dat voor ons zorgde, hebben nooit zoiets gedaan. ‘Ik denk er nog vaak aan terug.’

‘Ik moet steeds denken aan wat vader altijd zei. Zoals: “Dat ding dat ik ben kwijtgeraakt. Heb je daar nog nieuws over?”’ Ik schakel moeiteloos over naar de Taal en zorg dat ik niets verander aan mijn intonatie. Mick kijkt op van zijn telefoon, eerder nieuwsgierig dan achterdochtig.

‘Natuurlijk. Jij lachte dan minutenlang en zei: “Nee. Ze is niet teruggegaan naar haar appartement. Als ze dat wel doet, krijg ik een teken.”

‘Maar dan werd jij altijd kwaad omdat vader en ik niet op je letten. Je ging er altijd in je eentje vandoor, mopperend over de gekste dingen. Laat maar weten als dat verandert. Heb je het Weerling-onderpand nog gesproken? Heeft zij het over Getrouwen gehad?’

Hij knikt en slaakt een gelukzalige zucht. ‘Ik weet dat je dat nooit zult geloven, maar ik zeg altijd maar: ik heb geen contact met haar. Maar ik zal kijken wat ik kan doen. Vader hield altijd het meest van jou, lieverd.’

‘Och, lieverd. Ik denk dat hij van ons allebei evenveel houdt.’

Eenmaal terug in mijn kamer pak ik mijn laptop erbij en vraag ik me af of ik een wifi-chip zou kunnen jatten uit iemands telefoon. Ik rommel wat aan en schrijf een adaptief script om Weerling-servers af te speuren, dat ik mogelijk nooit kan gebruiken. Zoals altijd tijdens het programmeren, verlies ik alle besef van tijd. Als ik opkijk van mijn toetsenbord staat de maan hoog aan de hemel, is het donker in mijn kamer en staat er een klein, eng wezentje voor mijn neus. Het draagt een legging met uiltjes erop en een tutu van chiffon, en staart me aan alsof het een of andere geest is.

Ik slaak een kreet.

‘Hoi.’

O mijn god. ‘Ana?’

‘Hallo.’

Ik leg mijn hand op mijn hart. ‘Wat de fuck?’

‘Ben je een spelletje aan het spelen?’

‘Ik…’ Ik kijk naar mijn laptop. ‘Ik maak een fuzzy logic circuit’ lijkt me niet het juiste antwoord. ‘Zoiets. Hoe ben je binnengekomen?’

‘Jij stelt altijd dezelfde vragen.’

‘En jij weet hier altijd binnen te komen. Hoe dan?’

Ze wijst naar het raam. Ik loop er fronsend heen en leun op de vensterbank om naar buiten te kunnen kijken. Ik heb hier eerder gestaan, tijdens mijn wanhopige zoektocht naar een manier om ongemerkt te kunnen spioneren. De slaapkamers bevinden zich op de eerste verdieping en ik heb meerdere keren gekeken of ik naar beneden zou kunnen klimmen – onmogelijk, tenzij ik word gebeten door een radioactieve spin en aan muren kan blijven kleven – of naar buiten kan springen, maar dat laatste gaat me niet lukken zonder ook meteen mijn nek te breken. Het is nooit in me opgekomen om naar boven te kijken.

‘Via het dak?’ vraag ik.

‘Ja. Ze hebben mijn sleutel afgepakt.’

‘Weet je broer dat je als een doodshoofdaapje door het huis klautert?’

Ze haalt haar schouders op. Ik doe hetzelfde en ga terug naar mijn bed. Ik ben niet van plan om te gaan klikken. ‘Hoe zit dat nou?’ vraagt ze.

‘Wat?’

‘Een doodshoofdaap. Leven die nou nog of niet?’

‘Hm, ik weet eigenlijk niet waarom ze zo heten. Ik zal het eens googelen en…’ Ik zet mijn laptop op mijn schoot en herinner me dan weer dat ik geen wifi heb. ‘Kut.’

‘Dat mag je niet zeggen,’ zegt Ana, zo vrolijk giechelend dat ik me een komisch genie voel. Ze is goed voor mijn ego. ‘Hoe heet je?’

‘Misery.’

‘Miresy.’

‘Misery.’

‘Ja. Miresy.’

‘Dat is niet wat ik… laat ook maar.’

‘Mag ik met je spelen?’ Ze kijkt gretig naar mijn laptop.

‘Nee.’

Er verschijnt een pruillip op haar mooie gezichtje. ‘Waarom niet?’

‘Daarom niet.’ Wat kunnen we nou helemaal doen? Staartdelingen?

‘Van Alex mag ik wel spelen.’

‘Alex? Die blonde jongen?’ Ik heb hem niet meer gezien sinds het incident met Max. Ik ging ervan uit dat hij verantwoordelijk werd gehouden en uit zijn bewakersambt is gezet.

‘Ja. We stelen auto’s en praten met de mooie vrouwen. Maar Alex zegt dat ik het niet tegen Juno mag zeggen.’

‘Speel je Grand Theft Auto met Alex?’

Ze haalt haar schouders op.

‘Is dat niet een beetje te heftig voor een kind van… drie?’

‘Ik ben zeven,’ zegt ze boos, terwijl ze zes vingers opsteekt.

Ik laat het gaan. ‘Nou, dan zat ik nog best wel in de buurt.’

Ze haalt opnieuw haar schouders op. Het lijkt een beetje haar standaardreactie te zijn. Dat snap ik wel. Ze gaat naast me op bed zitten en even ben ik bang dat ze erop gaat plassen. Heeft ze een luier om? Is ze zindelijk? Moet ik haar een boertje laten doen? ‘Ik wil spelen,’ zegt ze weer.

Ik ben geen doetje. Nadat ik de eerste achttien jaar van mijn leven heb geleefd om anderen te behagen, ben ik heel assertief geworden. Ik heb er totaal geen moeite mee om nee te zeggen en daar verder nooit meer over na te denken. Dus blijkbaar gaat het even helemaal mis in mijn hoofd als ik een zucht slaak, mijn editor open en snel JavaScript gebruik om een Snake-achtig spel te maken.

‘Is dit edu… edu…?’ vraagt ze, als ik heb uitgelegd hoe het werkt. ‘Edutacief?’

‘Educatief.’

‘Juno zegt dat het belangrijk is dat de spelletjes edu…’

‘Ik weet niet of dit telt, maar je kunt in dit spel in elk geval geen misdaden plegen.’

De manier waarop ze tegen me aan leunt, teder en vol vertrouwen, heeft iets ontwapenends, alsof onze volkeren elkaar de afgelopen eeuwen niet continu hebben opgejaagd. Het puntje van haar tong steekt naar buiten terwijl ze appels probeert te vangen, en wanneer er een donkere krul voor haar rechteroog valt, betrap ik mezelf erop dat ik mijn hand heb uitgestoken om de lok weer achter haar oren te doen.

‘Shit,’ mompel ik, terwijl ik mijn hand terugtrek.

‘Wat?’

‘Niets.’ Ik klem geschrokken mijn armen tussen mijn rug en de muur.

Het lijkt wel midden in de nacht wanneer Ana gaapt en besluit dat het tijd is om terug te gaan naar haar kamer. ‘Mijn kat wacht op me.’

Wacht even. ‘Je kat?’

Ze knikt.

‘Is “jouw” kat toevallig grijs? Lange haren? Platgedrukt snoetje?’

‘Ja. Ze heet Glitter.’

Kak. ‘Ten eerste is hij een mannetje.’

Ze knippert met haar ogen. ‘Oké, dan is zíjn naam Glitter.’

‘Nee, zijn naam is Die-verdomde-kutkat-van-Serena.’

Ik krijg medelijden met Ana wanneer ik de uitdrukking op haar gezichtje zie.

‘En hij is eigenlijk mijn kat.’ Van Serena. Boeiend.

‘Niet waar.’

‘Je beseft toch wel dat hij gelijk met mij is aangekomen?’

‘Maar hij slaapt bij mij.’

Ah. Dus daar zit hij de hele tijd. ‘Dat komt gewoon doordat hij mij haat.’

‘Nou, misschien is hij dan niet jouw kat,’ zegt ze, met de voorzichtige somberheid van een psycholoog die me laat weten dat ik geen diagnose nodig heb, maar gewoon een rotwijf ben.

‘Weet je wat? Het boeit ook niet. Dat mag jij met Serena oplossen.’

‘Wie is Serena?’

‘Mijn vriendin.’

‘Je beste vriendin?’

‘Ik heb er maar eentje, dus… ik denk het wel?’

‘Mijn beste vriendin heet Misha. Ze heeft rood haar en is de dochter van Cal, de beste vriend van mijn broer. En Juno is haar tante. En ze heeft een broertje en hij heet Jackson en een zusje en zij heet…’

‘Zeg, dit is De gebroeders Karamazov niet,’ onderbreek ik haar. ‘Ik hoef echt niet te weten wie wie is.’

‘… Jolene,’ gaat ze onverstoord verder. ‘Waar is Serena?’

‘Ze… Ik ben naar haar op zoek.’

‘Misschien kan mijn broer je helpen? Hij is heel goed in mensen helpen.’

Ik slik moeizaam. Kinderen. Vreselijk. ‘Misschien.’

Ze neemt me een paar seconden in zich op. ‘Ben jij net als Lowe?’

‘Ik weet niet precies wat je bedoelt, maar het antwoord is nee.’

‘Hij slaapt ook niet.’

‘Ik slaap wel. Alleen overdag.’

‘Ah. Lowe slaapt niet. Nooit.’

‘Echt niet? Doen alle Weerlingen dat? Of alle alfa’s?’

Ze schudt haar hoofd. ‘Hij heeft pneumonie.’

Serieus? Sinds wanneer? Ik vond hem er gezond uitzien. Misschien is een longontsteking voor Weerlingen helemaal niet zo… ‘Wacht!’ roep ik, als ik Ana naar het raam zie lopen. ‘Ga nou gewoon door de deur.’

Ze stopt niet eens om nee te zeggen.

‘Dat is veel leuker. Dan kun je nog even bij Lowe langs,’ zeg ik. Als dit kind sterft, is dat mijn schuld. ‘Ga even hoi zeggen. Samen chillen.’

‘Hij is hier niet. Hij is weg om af te rekenen met de gekauwden.’

Ik loop achter haar aan. ‘De gekauwden.’

‘Ja.’

‘Daar heb ik nog nooit… Bedoel je de Getrouwen?’

‘Ja. De gekauwden.’ Ze klimt al naar boven, behendiger dan welk aapje dan ook. Maar toch…

‘Niet doen. Kom terug! Ik… verbied dit.’

Ze klautert gewoon verder. ‘Je bent een Vampyr. Jij kunt me niet zeggen wat ik moet doen.’ Ze zegt het alsof het een feit is, niet om me te jennen, en de enige reactie die ik nog kan bedenken is:

‘Nou en.’

Ik kijk doodsbang toe en vraag me af of dit is wat het moederschap inhoudt: je doodsbang inbeelden hoe je kind een gat in haar schedel gaat vallen. Maar Ana weet wat ze doet en als ze zichzelf het dak op heeft getrokken en uit beeld is verdwenen, blijf ik alleen achter met twee nieuwe onthullingen:

Tot mijn verbazing gaat het welzijn van dit irritante Weerlingetje me aan het hart.

En Lowe, mijn echtgenoot, mijn kamergenoot, is vanavond niet thuis.

Ik glip de badkamer in, zoek een van mijn haarspelden en doe wat ik moet doen.

Bride

Bride

Score 9.0
Status: Completed Type: Author: Ali Hazelwood Released: 2024 Native Language:
Romance
Bride is a standalone paranormal romance novel by Ali Hazelwood, known for her witty, emotionally rich stories. This book blends fantasy with romance, featuring a reluctant marriage between a human woman and an ancient vampire to prevent a war between humans and supernatural beings. As their forced union turns unexpectedly tender, secrets emerge that may reshape the fate of their world—and their hearts. Packed with passion, politics, and paranormal intrigue, Bride delivers a refreshing twist on vampire romance.