HOOFDSTUK 29
Er moet veel geregeld worden en zijn roedel heeft hem harder nodig dan ooit, maar hij kan alleen maar naar haar kijken. Hij snapt nu waarom sommige alfa’s celibatair leven en de liefde afzweren. Ze leidt hem af. Zijn gevoelens voor haar leiden hem af.
Er is iets wat ik mezelf nooit zal vergeven, niet tot ik sterf, niet tot ik verdwijn in het luchtledige: tijdens de weken dat ik samenwoonde met de Weerlingen heb ik me nooit afgevraagd waar hun kleding blijft als ze in een wolf veranderen.
Echt, hoe dom kun je zijn?
In de nasleep van de engste nacht van mijn leven, zittend op de trap van het Nest, terwijl Gabi de steekwond verzorgt die vaders mes heeft achtergelaten in de huid boven mijn sleutelbeen, kan ik dat maar niet loslaten.
‘Dacht je nou echt dat ze met ons mee zouden transformeren? Alsof we ze ter plekke konden vermaken?’ Alex rust tegen de leuning. Hij is achtergebleven om geen enkele andere reden dan mij belachelijk te maken. Of misschien is hij oprecht geïnteresseerd, dat weet ik niet. Ik weet alleen dat ik heimwee heb naar de tijd dat hij nog doodsbang voor me was. ‘Jij dacht dat je dan een wolf krijgt in een kleine spencer met een strikje? Even voor de duidelijkheid, is dat wat je had verwacht?’
‘Ik weet niet wat ik precies had verwacht. Maar Serena’s shirt was helemaal kapotgescheurd en hing nog om haar nek. Ik vond het gewoon best wel verontrustend om de restanten van een roze T-shirt om haar nek te zien bungelen terwijl ze haar tanden in Vania’s keel zette.’ Ik wrijf met mijn handpalmen over mijn gezicht in de hoop dat ik de afgelopen twee uur zo uit mijn geheugen kan wissen. Als ik weer opkijk, lopen Ludwig, Cal en een handjevol vertrouwelingen door de gang naar vaders kantoor. Ze stoppen bij ons en…
We weten allemaal dat ze Mick aan het ondervragen waren. Ik vraag me af of het er daarbinnen nog steeds uitziet als de Aster, met paarse en groene bloedspetters op de muren. De afschuwelijkste bloem, met vingerverf geschilderd door ’s werelds engste kind.
‘Heeft ze het nou nog steeds over onze kleren?’ vraagt Ludwig.
Alex knikt en slaakt een diepe zucht. Gabi doet haar best om een glimlach te onderdrukken.
‘Ik wil gewoon weten wat ze dan had verwacht dat er zou gebeuren,’ mompelt Cal.
‘Ik had er gewoon helemaal niet over nagedacht,’ zeg ik defensief.
‘Nee, dat blijkt,’ mompelt Alex.
‘Zeg, moet jij niet bang zijn voor mij? En wat doe jij hier eigenlijk?’ Ik denk niet dat er ooit zoveel Weerlingen in Vampyr-gebied aanwezig zijn geweest.
‘Ik wist zeker dat een IT-expert wel van pas zou komen en jij bent echt totaal niet intimiderend meer.’
‘Ik kan je anders nog steeds leegdrinken, nerd.’
Owen komt aanlopen en onderbreekt ons geruzie. ‘Ben je klaar, Misery? Ik wil je ergens mee naartoe nemen.’
Ik volg hem de trap af terwijl ik nog één keer nijdig naar Alex kijk. We zeggen niet zoveel. Owen heeft wat klappen te verduren gekregen tijdens het gevecht. Zijn blauwe oog heeft hij aan Vania te danken, of misschien aan die bruinharige beveiliger die hem naar binnen bracht. Aan zijn manier van lopen te zien is de rechterkant van zijn lichaam ook bont en blauw. Als we een donkere gang in lopen en niemand ons nog kan horen, vraag ik zachtjes: ‘Gaat het?’
‘Dat wilde ik juist aan jou vragen.’
Ik denk er even over na. ‘Ik zou me beter voelen als ik met Serena kon praten.’
‘Ze is bij die roodharige. Het meisje, niet die gast.’
‘Juno. Weet ik.’
‘Blijkbaar heeft ze dat hele in-een-beest-veranderen-en-dan-weer-in-een-mens-gedoe nog niet helemaal onder de knie, en ze is nog druk bezig met het onderdrukken van haar… weet ik veel, wolf-impulsen of zo. Die rooie is met haar gaan hardlopen om…’
‘Weet ik,’ zeg ik. ‘En ze noemen het zelf niet “veranderen”.’
‘Hoe bedoel je?’
‘De Weerlingen hebben het liever over “transformeren”.’
Hij kijkt me geschokt aan, alsof ik een stuudje voor in de klas ben die ijverig haar vinger in de lucht steekt om het juiste antwoord te geven. Hij stopt voor een gesloten deur. ‘Ik zag je kijken toen ik het kantoor in kwam lopen. Je dacht dat ik je zou naaien, of niet?’
Ik bied weerstand aan de verleiding om weg te kijken. ‘Nou ja, je had mijn geboeide echtgenoot bij je.’
‘Dat was zíjn idee. Ik belde hem een uurtje nadat jullie wegreden. We hadden eindelijk beelden bemachtigd van de inbraak in Serena’s appartement.’
Dus daarom vertrok Lowe nadat we… Nee, daar wil ik niet aan denken. ‘Laat me raden: het was Mick.’
Hij knikt. ‘Ik liet Lowe de opnames zien en hij herkende hem meteen. Hij raakte helemaal in paniek, Misery.’
‘Ja, Mick en Lowe kennen elkaar al heel lang, en…’
‘Nee, hij raakte compleet in paniek omdat hij wist dat jij bij Mick was. Ik dacht dat je vriendje een kalme gast was, maar hij kan echt doodeng zijn.’
Dat kon ik niet ontkennen. ‘En wat deed je toen?’
‘De Weerlingen hielden de gouverneur nog steeds in de gaten om te kijken wat zijn volgende stap zou zijn, en hij belde met vader. Het werd duidelijk dat ze iets in hun schild voerden en dat Mick hen hielp. Lowe droeg me op om vader te bellen en te liegen. Ik vertelde dat nadat jij en Mick verdwenen, Lowe contact met me zocht om jou te vinden omdat hij dacht dat ik hem misschien wel zou willen helpen, en ik hem in plaats daarvan gevangen had genomen. De rest heb je zelf gezien.’ Hij kijkt me met tot spleetjes geknepen ogen aan. ‘Nogmaals: het was zíjn idee.’
‘Ik zei niets…’
‘Ik zal je nooit verraden, Misery.’
Ik knik. Het is bijna alsof ik een band voel met mijn tweelingbroer. Dit gevoel heb ik lang niet meer ervaren, maar het voelt toch vertrouwd. ‘Ik jou ook niet.’
‘Mooi.’ Hij wijst naar de deur. ‘Ben je er klaar voor?’ Hij zegt niet wat ik binnen zal aantreffen, maar ik weet het toch al.
Lowe draagt een spijkerbroek die hij ongetwijfeld ergens heeft gevonden, en verder niets. Hij draait zich naar ons toe wanneer we binnen komen, maar blijft geduldig tegen de muur leunen. Vlak bij hem staat een stoel, met daarop een vastgebonden Vampyr.
Vader.
Hij zit onder het bloed, voornamelijk paars bloed. Maar goed, ik zit zelf ook onder het bloed. En Owen ook, net als alle anderen die tijdens het bloedbad in het kantoor aanwezig waren. Toen Alex aankwam, vroeg hij direct of ik hongerig werd van al dat bloed. Zodra we weer in Weerling-gebied zijn, ga ik een pannenkoek in het toilet gooien en hem dezelfde vraag stellen.
Tenminste, áls ik ooit terugga naar de Weerlingen…
Mijn blik treft die van Lowe: kort en toch ook te lang. Ons oogcontact voelt te licht ontvlambaar en we kijken allebei direct weer weg.
‘Gaat het?’ vraagt hij.
Nee. ‘Jawel. Met jou?’
‘Jawel.’ Hij bedoelt ‘nee’, maar dat doet er nu niet toe.
Vader is geblinddoekt, waarschijnlijk om te voorkomen dat een of andere sukkel komt binnenlopen en door hem finaal wordt onderworpen. De koptelefoon die hij draagt, is vast geluiddempend, maar hij weet precies wie er in de kamer staat, puur door onze hartslag en de geur van ons bloed. Zijn beveiligers zijn weg, net als zijn macht. Voor het eerst in zijn volwassen leven is hij weerloos. Ik sluit mijn ogen en wacht tot ik iets voel.
Niets.
‘Mag ik?’ vraagt Owen vriendelijk, terwijl hij naar vader wijst. Lowe knikt en kijkt kalm toe terwijl Owen de blinddoek en koptelefoon verwijdert en op zijn hurken gaat zitten. Het is voor het eerst dat ik een dergelijke interactie zie: mijn broer als een actieve, dynamische speler en mijn vader vastgebonden en onbeweeglijk. Zwak. Verliezend.
Ze kijken naar elkaar. Vader is degene die eindelijk de stilte doorbreekt en zegt: ‘Ik wil dat je weet dat ik het zo weer zou doen.’ Ik vind zijn stem nog te krachtig klinken, bijna belachelijk kalm. Ik zou willen dat ik hem om genade kon zien smeken, hem kon zien twijfelen aan zijn belachelijke hoogdravendheid en zijn stomme overtuigingen. Ik zou willen dat hij het heel even zwaar kon krijgen, al was het pas op het einde. Ik zou willen dat hij zijn verdiende loon zou krijgen.
En dan hoef ik dat niet meer te wensen. Want Owen knikt eerst bedachtzaam, en grijnst vervolgens. Breeduit.
‘Prima. En ik wil dat u weet,’ belooft hij met een zachte, heldere stem, ‘dat ik uw plaats ga innemen in de Raad en dat ik heel erg hard zal werken om alles wat u de afgelopen decennia hebt opgebouwd weer af te breken. Ik ga verbonden sluiten met de Weerlingen en met mensen, waar niet alleen wij voordeel van zullen hebben. Ik ga alles op alles zetten om te zorgen dat ook zij een wapenstilstand zullen sluiten. En als hier vrede heerst en de invloed van de Vampyren praktisch is verdwenen, pak ik uw as en strooi ik u uit op de plekken waar de grenzen en de controleposten vroeger stonden, zodat de Weerlingen en de mensen en de Vampyren u zullen vertrappelen zonder dat ze dat ooit doorhebben. Papa.’ Hij glimlacht nog één keer: woest, angstaanjagend.
Wauw. Mijn broer is… wauw.
‘Misery. Wil je deze klootzak nog iets zeggen voordat het te laat is?’
Ik open mijn mond, bedenk me dan en sluit hem weer.
Wat zou ik kunnen zeggen? Is er iets wat hem ook maar een fractie kan laten voelen van wat hij mij en mijn geliefden heeft aangedaan? Misschien alleen: ‘Neuh.’
Owen grijnst en Lowe kijkt me zowel teder als grinnikend aan. Tot mijn teleurstelling stribbelt vader niet tegen, scheldt hij niet en schiet hij geen seconde uit zijn slof. Maar zijn ogen vinden de mijne voordat ze verdwijnen achter de blinddoek. Ik zie dat hij verslagen is en maak mezelf wijs dat hij misschien wel weet dat ik zo min mogelijk aan hem zal denken, zolang als ik kan.
‘Wat moet ik met hem doen?’ vraagt Lowe, zodra vader ons niet meer kan horen. Hij zou het aan Owen moeten vragen, maar hij kijkt naar mij. Misschien is hij nu geen leider die spreekt namens zijn volk, maar een Weerling die een vraag stelt aan zijn…
Ik laat mijn hoofd hangen. Nee. Ik ga niet eens denken aan dat woord. Het is vanavond al genoeg misbruikt en door het slijk gehaald.
‘Wat gebeurt er als hij blijft leven? Nee, wat gebeurt er als hij wordt gedood? Worden er dan represailles genomen?’
‘Er is geen officiële instantie voor de betrekkingen tussen Weerlingen en Vampyren. Nog niet,’ zegt Lowe. ‘Ik neem aan dat het aan de Vampyr-raad is om wraak te nemen of straffen uit te delen: aan je vader of aan de persoon die hem heeft gedood. Zijn plaatsvervanger zal daar mede over mogen oordelen.’
‘Owen, dus.’
Ze kijken elkaar vluchtig aan. Lowe aarzelt een halve seconde en zegt dan: ‘Of jij.’
Owen knikt, tot mijn grote verbazing. Ze kijken me allebei afwachtend aan.
‘Denken jullie dat ík bij de Raad wil?’
Lowe zegt niets. Owen haalt zijn schouders op. ‘Weet ik veel. Wil je dat?’
Ondanks alles moet ik lachen. ‘Wat gebeurt hier?’
‘Vader heeft decennia geleden al besloten dat ik zijn opvolger zou worden.’ Owen kijkt me bloedserieus aan. ‘Ik denk dat we ons niet meer moeten laten leiden door hem.’
‘Zeg je nou dat je mij die rol gunt?’
‘Ik…’ Hij rolt zijn lippen over zijn hoektanden. ‘Ik zou het niet fijn vinden. En ik moet je waarschuwen: ons volk ook niet. Maar ze moeten toegeven dat jij meer voor de Vampyren hebt gedaan dan wie dan ook. Uiteindelijk zullen ze er vrede mee hebben.’
Ik wist niet dat Owen zo redelijk kon zijn. Ik schrik daar dermate van, dat ik daadwerkelijk even nadenk hoe het zou zijn om in een wereld te leven waarin ik daadwerkelijk thuishoor tussen de Vampyren, al was het maar omdat ik hun leider ben. Ik zou niet alleen zijn, niet worden afgewezen, niet continu het buitenbeentje zijn. Het klinkt…
Totaal niet aanlokkelijk. Echt, fuck de Vampyren.
‘Wat je eerder zei,’ zeg ik tegen Owen. ‘Over samenwerken met de Weerlingen en de mensen. Dat meende je, toch? Je hield niet alleen vader voor de gek?’
‘Natuurlijk niet.’ De verontwaardiging staat op zijn gezicht te lezen. ‘Lowe en ik zijn praktisch beste vrienden.’
Lowe fronst verbaasd, waarmee hij Owens punt direct ondermijnt.
Owen snuift. ‘Bedankt voor de steunbetuiging. Het is werkelijk bijzonder inspirerend om te weten dat de Weerling-alfa en zijn bruid, die toevallig mijn bloedeigen zus is, denken dat ik een goede leider zou zijn. Echt, ik heb me nog nooit zo gesteund gevoeld. Stelletje klootzakken.’
Ik glimlach. Lowe lijkt ook even te grinniken. We kijken elkaar aan en het voelt nog dreigender dan voorheen, alsof er een gevaarlijke storm aan zit te komen, alsof er elektriciteit over mijn ruggengraat schiet, als water na een lange droogte.
Het jaagt me de stuipen op het lijf, die band tussen ons. Ik moet daar iets aan doen. ‘Kan ik… Ik heb vragen,’ zeg ik snel. ‘Waar is de zoon van Mick?’
‘Owen en ik hebben meerdere personen op pad gestuurd om hem te vinden,’ zegt Lowe. Hij kijkt gepijnigd voor zich uit, terwijl hij met zijn hand over zijn nek wrijft.
‘En Mick? Wat gaat er met hem gebeuren?’
Hij zet een strak gezicht. ‘Dat weet ik nog niet.’
‘En Ana? Mijn vader…’
‘… had geen idee waar ze was. Ze is veilig.’
Ik word overspoeld door opluchting. ‘Gelukkig.’
‘Ze komt terug zodra de situatie weer veilig is. Wil je verder nog iets weten?’
Ik pers mijn lippen op elkaar. Ik zou willen dat dit het moment was om meer vragen te stellen. Dat we alleen waren.
Ben ik jouw metgezel?
Is het erg als het er niet toe doet? Is het erg als ik dat wel wil zijn?
Hoeveel van wat je zei, van wat ik zei, van wat iedereen zei, was echt?
Een deel moet echt zijn, toch?
‘Nee.’ Ik kijk vluchtig naar Owen. Ofwel hij heeft niet door hoe graag ik wil dat hij ons alleen laat, ofwel het interesseert hem niet. Het zal dat laatste wel zijn.
‘Je hebt me nog steeds niet verteld wat ik met jullie vader moet doen,’ zegt Lowe zachtjes.
Ik kijk vluchtig naar de stoel. Vaders rug is al even kaarsrecht als altijd, maar nu zijn puntoren worden bedekt door de koptelefoon en zijn witte haren ietwat warrig zitten, lijkt hij bijna op een mens. Over van je voetstuk vallen gesproken…
Misschien ben ik echt door en door slecht. Misschien verdient hij het. Misschien zijn beide beweringen wel waar. Maar toch zeg ik: ‘Dat boeit me niet. Kijken jullie maar.’
Als ik langs Lowe loop, strijkt de achterkant van mijn hand tegen de zijne. Ik voel een warme rilling over mijn arm lopen.
Ik pak de deurklink, ik kan zijn hitte nog steeds voelen in mijn vingers. Zonder me om te draaien, zeg ik: ‘Tenzij het echt nodig is, heb ik liever dat jullie me nooit vertellen hoe jullie dit hebben opgelost.’
*
Ik val in slaap in mijn kinderkamer. De vreemde kers op de taart van deze fucking bizarre nacht.
In de maand voor mijn bruiloft was ik vaak in het Nest te vinden, maar hier kwam ik nooit. Sterker nog, ik ben hier niet meer geweest sinds mijn korte verblijf in Vampyr-gebied, nadat mijn rol als Onderpand erop zat. Mijn kamer is relatief schoon en ik vraag me af wie de lege planken heeft afgestoft en de lampjes heeft verwisseld, en op wiens bevel dat is gebeurd. Ik open lege lades en ongebruikte kasten. Een uur na zonsopgang val ik in slaap.
Mijn bed is een Vampyr-bed: het bestaat uit een dun matrasje op de vloer en een houten platform zo’n meter boven me, een ideale bescherming tegen het licht. Eigenlijk een omgekeerde doodskist, had Serena gezegd toen ze mijn bed voor het eerst zag. Ik neem haar die uitspraak nog steeds een beetje kwalijk. Maar het is heerlijk comfortabel en ik baal ervan dat ik nooit zoiets heb kunnen vinden in mensengebied, laat staan bij de Weerlingen. Vlak voordat ik in slaap val, vraag ik me af of dat er nog wel toe doet. Wat gaat er nu met me gebeuren? Owen krijgt een nieuwe functie. Zou mijn huwelijk nog wel nodig zijn om de vrede te bewaren?
Nee. Misschien ga ik dan wel terug naar mijn eigen appartement. En stort ik me weer op mijn werk als hacker. Maar ik loop nog liever de zon in dan dat ik weer ga samenwerken met dinges – Pierce, dat was het – dan dat ik weer met Pierce ga samenwerken. Dus ik kan beter mijn cv bijwerken en…
Ik word veertig minuten voor zonsondergang wakker, met een lichaam naast dat van mij. Het is warm, enorm zacht en komt me heel bekend voor.
‘Ga in je eigen bed liggen, trut,’ zeg ik slaperig, terwijl ik me naar Serena omdraai.
‘Nooit.’ Ze gaapt breeduit, zonder rekening te houden met haar stinkende adem en mijn arme reukvermogen. ‘Dus…’
‘Dus…’ Ik veeg de slaap uit mijn ogen. Ik kan het Vampyr-bloed onder mijn nagels nog ruiken. Ik moet echt even douchen.
‘Laten we dit nou maar doen, dan is het achter de rug,’ begint ze. ‘Ik weet dat je kwaad bent, maar…’
‘Wacht even. Ik ben niet kwaad.’
Ze knippert met haar ogen. ‘O.’
‘Ik ga niet… Ik ben niet boos. Beloofd.’
Ze kijkt me afwachtend aan. ‘Maar?’
‘Geen maar.’
‘Maar?’
‘Nee.’
‘Maar?’
‘Jezus, ik zeg toch…’
‘Misery. Maar?’
Ik druk met mijn vingers tegen mijn oogleden tot ik goudkleurige vlekjes zie. God, ik haat het als mensen me goed kennen. ‘Ik snap gewoon niet waarom.’
‘Waarom wat?’
‘Waarom je het me niet hebt verteld.’
Ze bijt op de binnenkant van haar wang. ‘Ah. Nou. Ik heb het afgelopen jaar echt bizar veel voor je achtergehouden en ik weet niet zeker op welk geheim je doelt, dus…’
‘Het grote.’ Mijn toon klinkt vlak. ‘Dat je eigenlijk, nou ja, je weet wel, een andere soort bent?’
‘O.’ Ze trekt haar neus op. ‘Dat. Nou…’
‘Ik dacht dat je me vertrouwde. Ik dacht dat je mij alles durfde te vertellen en dat onze vriendschap onvoorwaardelijk was, maar misschien…’
‘Dat is ook zo. Ik vertrouw je echt wel. Alleen…’ Ze krimpt ineen en masseert dan haar voorhoofd met haar handpalm. ‘Ik wist het gewoon niet zeker, snap je? Zeker niet in het begin. Mijn lichaam gedroeg zich zo raar en ik voelde allemaal vreemde dingen en het leek gewoon te bizar allemaal. Ik wist niet of ik gek aan het worden was en dat ik er gewoon niet aan moest denken en moest bidden dat het zou stoppen. En toen, toen ik het echt begon te vermoeden… Nou ja, om te beginnen: jullie verafschuwen Weerlingen.’
Ik hap naar adem, tot op het bot beledigd. ‘Maar ík niet!’
‘Je maakt altijd grapjes over ze.’
‘Wat voor grapjes?’
‘O, hou toch op. Ze rennen achter de postbode aan, zijn geobsedeerd door eekhoorns. En die nacht toen we die natte hond vonden die zo erg stonk…’
‘Dat was een grapje! Ik had toen nog nooit een Weerling geroken!’
‘Ja, nou…’ Ze haalt diep adem. ‘Mijn bloed is rood. En toen jouw vader me ontvoerde, kon ik nog steeds niet transformeren. Ik wist het niet zeker. Ik wist alleen dat er iets vreemds en vreselijks en geweldigs gebeurde, en ik zweer het je, Misery, ik bleef de afgelopen zes maanden maar denken: wat nou als ik sterf? Wat als dit, wat het ook is, me fataal wordt? Wat moet Misery dan? Sleep ik haar mee het graf in? Word ik de reden dat mijn zus gaat sterven? De persoon van wie ik meer hou dan van wie dan ook, de enige persoon om wie ik geef? Gaat zij straks dood omdat we zo van elkaar afhankelijk zijn, en…’
Ik pak haar hand in de mijne, zoals we deden toen we klein waren.
Serena vertraagt. Stopt met praten. Dan, na een paar seconden, praat ze verder en klinkt haar stem een stuk zachter. ‘De afgelopen drie maanden heb ik veel tijd gehad om na te denken, zoals je wel begrijpt. En er hing een camera op zolder, maar die had niet overal zicht op. Voorheen had ik het gevoel dat ik informatie nodig had. Ik had onderzoek gedaan naar de mogelijkheid dat ik wellicht een Weerling was, of misschien wel iets heel anders, zoals ik normaal onderzoek zou doen voor een artikel. Maar toen ik alleen was, kon ik alleen maar mezelf onderzoeken. Kijken of ik het kon voelen. En ik begon te oefenen. Transformeren voelt als een spier aanspannen, alleen zit die spier ook in je brein. En ik snap nog steeds niet helemaal hoe ik in elkaar zit en welke delen Weerling zijn en welke delen menselijk, maar…’
Ze haalt diep adem.
Nog een keer.
Nog een keer, en ik knijp in haar hand.
‘Dus.’ Ze huilt niet, maar ik hoor de tranen doorklinken in haar stem. ‘Kun je… kun je weer mijn enige goede vriendin van de hele fucking wereld zijn, favoriete kutzuiger van me?’
Ik glimlach.
En lach.
Dan begint zij ook te lachen.
Nu huilt ze wel en dat zou ik ook willen, maar ik kan het niet. Ik schuif naar voren, krijg een miljoen keer onbedoeld een por, en geef haar een knuffel.
Ze knuffelt me terug, steviger.
‘Je kunt gewoon zijn wie je bent en dan zal ik nog steeds je vriendin zijn. En ik zal het nooit erg vinden dat je een Weerling ben,’ zeg ik tegen haar haren, die smerig zijn van de aarde, en god, deze kleine wolf moet net zo nodig in bad als ik. ‘Sterker nog, volgens mij ben ik verliefd op een Weerling.’